Titel De naam van ons blad
Jaar 1946-01-01
Omschrijving Artikel van JW Groesbeek uit 1946 over de geschiedenis van de rivier de Zaan en de dorpen daaraan liggen. Vooral over de eerste vermeldingen van de “Saende”. Dit artikel is afkomstig uit het eerste nummer van het nieuw opgerichte maandblad “de Zaande”, gewijd aan de historie, folklore en genealogie van de Zaanstreek.
Categorie Zaanstreek
Afkomstig Uit Maandblad De Zaende

De Naam Van Ons Blad

De lezer zal zich afvragen: Vanwaar deze naam voor ons nieuwe maandblad? Het antwoord op deze vraag is spoedig gegeven. „De Zaende" is de naam, waaronder onze Zaanstroom reeds in de dertiende eeuw vermeld wordt. Op 22 Juni 1290 geeft graaf Floris V namelijk aan Gerard van Velsen (een van zijn latere moordenaars) in leen „die helft van der vischerijen doere die Zaende". De andere helft van deze visscherij had Gerard blijkbaar toen reeds in zijn bezit. Onmiddellijk rijst nu de vraag: Is dit inderdaad de oudste vermelding van de Zaan en het daaraan gelegen dorp Zaenden ?

Het antwoord hierop is niet zoo eenvoudig. Jacob Honig Jsz. Jr. voert in zijn „Geschiedenis der Zaanlanden" de ouderdom nog hooger op. Op pagina 23 spreekt hij van „de reeds in 866 als gehuchten bekende dorpen Oost- en Westzaanden, (Host- en Westzegnen). Hoe is de heer Honig aan deze mededeeling gekomen? Hij heeft haar blijkbaar ontleend aan Soeteboom's „Oudheden van Zaanland" (Uitgave 1702, pag. 37). Soeteboom ontleent haar op zijn beurt weer aan Wilhelmus Heda.Soeteboom schrijft, dat deze vermelding door Heda ontleend is aan een „Gifte ende Kerckelijcke goederen van het Bisdom van Uytrecht". Blijkbaar heeft hij hierbij het oog op een lijst van goederen, toebehoorende aan de St. Maartenskerk te Utrecht, nu afgedrukt in het oorkondenboek van Holland en Zeeland, deel I no. 33, waar het stuk gedateerd wordt op ± 960, dus honderd jaar jonger dan Soeteboom meende. Op deze lijst vindt men onder de bezittingen van genoemde kerk vermeld: In Ostsaghem 5 hoeven en in Westsaghem al het land behalve 2 hoeven. Een ander handschrift van genoemde goederenlijst, nu berustend in het Britsch museum te Londen, leest: „Hostsagnem", in plaats van Ostsaghem, en een derde afschrift heeft „Wesagnem" in plaats van Westsaghem. De vraag waar het nu hier om gaat is: worden met deze beide plaatsen inderdaad Oost- en Westzaan bedoeld ? Soeteboom, en in navolging van hem Jac. Honig, zegt zeer stellig: ja. Doch is dit houdbaar? We bezien hiertoe de lijst eens nader. In groote trekken geeft zij eerst de goederen gelegen in Utrecht, dan die ten Westen daarvan in de richting van Leiden, Veur en Voorburg, om vervolgens plaatsen te geven in het Westland. Hieraan aansluitend volgen dan weer plaatsen, alle gelegen tusschen Haarlem en Leiden. Met weglating van de plaatsen waarvan identificatie niet zoo gemakkelijk mogelijk is, krijgt men deze volgorde: Haarlem, Haarlemmerhout, Lux (bij Noordwijk), Ostsaghem, Scata (Schoten ??), Teijlingen, Westsaghem, Lisse, Warmond, Oegstgeest en Poelgeest. Het ligt dus voor de hand om Ost- en Westsaghem ook in de omgeving van Leiden-Haarlem te zoeken. Onwillekeurig denkt men hierbij dan aan Sassenheim, dat in de grafelijke rekeningen voorkomt als gesplitst in Groote- en Kleine Sassenheim. Ik vrees dus heel ernstig, dat wij afstand zullen moeten doen van het jaar 960 als eerste vermelding der Zaansche dorpen.

In het jaar 1155 is het dorp Zaenden door de West-Friezen platgebrand, verhaalt Jac. Honig ons op pag. 20 van zijn Geschiedenis der Zaanlanden. Honig ontleent deze wetenschap aan de Divisiekroniek, een kroniek uit het jaar 1530. Prof. Fruin zegt over deze kroniek, dat zij voor de oudste tijden niets nieuws geeft, „zij herhaalt slechts wat bekende werken haar overleverden". Eén dezer bekende werken moet geweest zijn de Kroniek van den klerk uit de lage landen bij de zee. Deze spreekt van verwoesting van „dat kerspel van Saenden" door de West-Friezen. Daar deze kroniek uit de veertiende eeuw dateert, is deze mededeeling van groot belang te achten. De Annales Egmundenses (uitgegeven door Prof. Oppermann in zijn Fontes Egmundenses) verhalen ons dat de Friezen uit Drechterland al het land platbrandden tot aan het dorp „Saden", waar zij tenslotte door de Haarlemmers en Osdorpers verslagen en op de vlucht gejaagd werden, waarbij 900 Friezen sneuvelden. Ondanks de meening van verscheidene schrijvers dat met dit Saenden (Saden, Zande) de Santpoort bij Haarlem bedoeld is, kunnen we veilig aannemen, dat met dit dorp Zaenden aan de Zaan bedoeld is. Deze opvatting wordt zeer versterkt door een opgave van goederen door de abdij van Egmond verkregen onder abt Franco (1182-1206). Men vindt hierin een opsomming van eenige bezittingen dezer abdij, die gelegen zijn onder Assendelft. Onmiddellijk hierop volgt: „In Smalewere quatuor falcationes de Velsermere usque in Sadne", d.w.z. In Smalewere vier partijen hooi verschuldigd van land gelegen tusschen Velsermeer en Sadne. Tenminste zoo meen ik de Latijnsche tekst te moeten omschrijven, daar „falcatio" door Ducange in zijn Glossarium omschreven wordt als „feni sectio, quam servus domino debet", d.w.z. een sectie hooi, die een slaaf aan zijn heer schuldigd is. Met dit Sadne kan geen ander water dan de Zaan bedoeld zijn.

Onze eindconclusie moet dus luiden dat het dorp Zaenden voor het eerst in 1155 genoemd wordt en de Zaan ± 1182, en dat de geschiedenis over beiden zwijgt tot 1290.

Volledigheidshalve vermeld ik hier reeds, dat het geslacht der heeren van Zaenden eerst in 1277 vermeld wordt, doch hierover later meer.

MR J. W. GROESBEEK